Als ik eenmaal op gang ben, loop ik wel zo’n 30, 32 km per dag, 600 à 700 km in drie weken. Dat valt wel mee hoor, ik start om 7 of 8 uur, na twee uur lopen ga ik ergens koffie drinken, na nog eens twee uur lopen ergens middageten, enzovoort. Kookgerei heb ik niet bij me, dat vind ik te zwaar. Wel heb ik altijd water, brood en als het lukt kaas en wat zoetbeleg bij me. Soms kan het niet anders en eet ik een dag alleen boterhammen.
Ik kampeer heel graag wild. Ik geniet er zo van om het echt donker te zien worden, om te merken dat de natuur stiller wordt, om de nacht als het ware uit de bladeren te zien opstijgen. Op campings ervaar ik dat niet zo, behalve bij de NTKC, maar die heb je in het buitenland jammer genoeg niet. Het liefst ga ik aan de rand van een bos staan. Ik neem geen leeslampje mee, dus ik ga met de kippen op stok. Na een dag wandelen slaap ik als een roos. Bijkomend voordeel van wildkamperen is: ik hoef niet van mijn route af te wijken voor een camping. Alleen als ik moet douchen, eens in de drie of vier dagen, ga ik op een camping staan of overnacht ik in een pensionnetje. Ik weet ook nooit van tevoren precies waar ik zal eindigen. Pas zo’n dag of vier voor het eind van de vakantie begin ik te bekijken: vanuit welke stad kan ik een trein naar huis nemen.
Verschil met fietsen
Ik ben ooit aan het wandelen geraakt dankzij een vriendin, die me een zomer meevroeg. Zij loopt niet meer, maar ik ben haar intens dankbaar dat ze mij op dit spoor heeft gezet. Met mijn man fietste ik vroeger heel Europa door. Maar op de fiets zit je meestal op asfalt en deel je je weg met auto’s. Dan kun je nooit zo volledig opgaan in het kwinkeleren van de vogels enzovoort als wanneer je loopt. En als je lopend een braam ziet of een framboos of vijg, pluk je hem. Je hoeft niet af te stappen, je bent er al. Lopend kom je in een soort trance, in een soort mijmersfeer, waarin je jezelf als het ware binnenstebuiten keert en ervaart dat je gewoon vertrouwen kunt hebben in de wereld om je heen.
Dat gevoel krijg ik trouwens altijd pas na een paar dagen lopen. De eerste dagen denk ik nog: Wat ben ik aan het doen! Zo’n oude taart met een rugzak, wat zullen mensen daarvan vinden, waar moet ik nu vanavond slapen … Maar na een dag of drie raak ik thuis in mezelf, in de natuur, in de wereld. Dan weet ik weer hoe ik mag kijken, luisteren, me overgeven aan het ritme van de stappen, en wordt het stil in me. Wat het met je lijf en je geest doet als je gewoon maar stapt, dat heb ik met fietsen nooit zo gehad! En als die rust in me zit, bén ik echt op de plek waar ik ben. Hoewel ik me verplaats, bén ik er.
Pernod en parasol
Wat ik altijd bij me heb, zijn tekenspulletjes: tubetjes verf en kartonnetjes op briefkaartformaat. Daarop teken ik ’s avonds mijn uitzicht. Die kaarten stuur ik om en om aan mijn vier kinderen.
Verder: een driekwart slaapmatje, van hoofd tot heup. Toiletspulletjes, een tekenverwijderaar en wegwerpwashandjes. Kleren in laagjes en vier paar sokken. Pas heb ik bij Decathlon een slaapzakjas gekocht. Dat is een warme jas waar je, in combinatie met een soort zeemeerminnenrok, in kunt slapen, maar die je ook los kunt dragen.
Ook neem ik een smartphone en een oplader mee – als ik thee of koffie drink zoek ik altijd een plek bij een stopcontact. Ik heb iets te lezen bij me, vaak een krant uit de streek waar ik op dat moment ben. Als verwennerij een flesje Pernod, dat kun je lekker aanlengen met water. En een tent natuurlijk, momenteel heb ik een heel luxueuze in bruikleen van maar 750 gram. Ik loop met een stok, zeker in heuvelachtige gebieden is dat heel fijn. En ik heb altijd een parasolletje bij me, zo een als je ook op kinderwagens hebt. Daar heb ik het zware stuk vanaf gezaagd. Je hebt ze ook anti-UV-gecoat. Een pet of hoed vind ik namelijk gauw te warm.
Vriendjes met jezelf
Het meest fantastische aan trekken en kamperen met de rugzak vind ik het gevoel dat ik alles bij me heb wat ik ten diepste nodig heb, dat ik overal langs ’s Heren wegen mag dwalen en rondkijken, dat ik met iedereen kan praten die ik tegenkom. Door erdoorheen te lopen maak ik deel uit van de omgeving, van de dorpen op mijn route, ik ben overal thuis. Het is ook een uitstekende manier om goeie vriendjes met jezelf te worden. Je móet wel met jezelf aan de slag.
Omdat mensen nieuwsgierig zijn naar je rugzak, leg je makkelijk contact. En juist omdat het eenmalige ontmoetingen zijn, komt het regelmatig tot intieme gesprekken. Zo raakte ik vorig jaar, toen ik de ‘Wanderweg der Deutschen Einheit’ liep, in gesprek met een leeftijdgenote die de DDR en de Wende heeft meegemaakt. Ze vertelde geëmotioneerd hoe dat verleden haar had gevormd en hoe ze daardoor met haar zelfbeeld worstelde.
De filosoof Paul van Tongeren legde in een krantenartikel ooit mooi uit hoe essentieel het is om te lopen, juist in deze snelle tijd. Het helpt om in het ‘nu’ te zijn, je ziet van alles waar je normaal geen oog of tijd voor hebt, en er komt een verbinding tussen denken en lichaam tot stand. Dat herken ik helemaal. Je loopt als het ware je leven in, en lastige dingen loop je er weer uit. Je moet het alleen wel even doen.
Gepubliceerd op 26 juni 2020
Log in met je NTKC account om de reacties te lezen, en zelf een reactie achter te laten.
« Je vrijheid verdienen (Willem de Beer) - Weidse ruimten (Henni Bunnik) »