In de eerste tien jaren van de NTKC waren het vooral individuele volwassenen die alleen of in vriendengroepjes kampeerden op clubterreinen. De club beschikte over twee huurterreinen, Haaksbergen en Loosdrecht en daarnaast over zo’n 200 particuliere terreintjes waar clubleden vergunning hadden om te kamperen. De kampeerders rekenden eventuele kosten af met de eigenaar of diens vertegenwoordiger, zoals de boswachter. Het bestuur organiseerde in die jaren ook officiële kampen. Voor elk kamp werd een Kwartiermeester benoemd die, zoals ook de militaire kwartiermaker, het terrein tevoren inspecteerde op geschiktheid en een indeling maakte van kampeerplekken. De kampeerders, die zich tevoren bij hem moesten opgeven, kregen na aankomst door de kwartiermeester een kampeerplek toegewezen. Hij hield toezicht op de kampeerregels en inde variabele kampgelden. Die waren afhankelijk van de vraag of de eigenaar onkosten in rekening bracht. Na het kamp leverde hij een verslag in bij het bestuur. De naam kwartiermeester werd al na enige jaren als te militair vervangen door Leider van het kamp.
In de twintiger jaren werd het gezinskamperen populair, onder meer als gevolg van de kampeergolf na de Eerste Wereldoorlog. Maar ook omdat de eerste jonge meest mannelijke clubleden ouder werden, gezinnen kregen en de geneugten van het sportieve kamperen in clubverband wilden delen met vrouw en kinderen. Populair waren het in 1921 gehuurde terrein aan de IJzeren Man, een vennetje bij Vught en vanaf 1925 het eerste eigen clubterrein te Huizen, nog steeds in bezit van de NTKC. In de dertiger jaren kwamen er zo’n tien huurterreinen bij.
Druk bezochte clubterreinen vroegen, vooral tijdens de weekends, om meer kampregels, registratie van kampeerders en het innen van door het bestuur vastgestelde kampgelden. Zo ontstond al rond 1920 het fenomeen Kampmeesters. Die waren meestal door het landelijk bestuur aangezochte en als zodanig benoemde clubleden. Zowel de vroegere kwartiermeesters en kampleiders als de latere kampmeesters kampeerden ook zelf bij de uitoefening van hun verantwoordelijke taken. In de stijl van die tijd moest de kampmeester zijn tent keurig op orde hebben. Voorbeeldfunctie. Deze belangrijke lieden hadden daartoe vaak een oude aktentas bij zich om hun attributen aan het oog te onttrekken. Met daarin het kampregister, een vulpen en blocnote voor een verslag en het noteren van klachten, het NTKC-Handboekje met o.a. de kampregels en het onvermijdelijke sigarendoosje voor het bewaren van kampgelden. Wanneer de man het terrein betrad met die aktentas onder de arm genoot hij meteen gezag.
Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden er binnen de NTKC afdelingen, die tot taak kregen een of meer terreinen in de eigen regio te beheren. Het ledental nam enorm toe en de administratie van het kampeergebeuren hield daarmee gelijke tred. Vooral de administratieve overdracht zowel op volgende kampmeesters als op het afdelingsbestuur moest ordelijk verlopen. Daarbij speelde ook de terreinbeheerder een rol. Die was geen lid en had geen bevoegdheden. Uitzondering was jaren geleden de situatie in Huizen met zijn legendarische terreinbeheerder Donkelaar. De taken van de kampmeester gingen steeds meer omvatten. Clubartikelen zoals wimpeltjes, badges en speldjes waren ter verkoop aanwezig. Actieve afdelingen maakten mappen met toeristische gegevens. Er kwamen handleidingen voor kampmeesters, beoordelingsformulieren voor kandidaat-leden, voorlichtingsfolders en specifieke terreinregels., zoals voor het tolietgebouw en het maken van kampvuren.
Vanuit die vijftiger jaren stammen vrijwel zeker de koffertjes als alternatief voor de aktentassen. Het waren koffertjes van de afdeling, die moesten achterblijven op het terrein en doordeweeks bij de terreinbeheerder. Er ontstond een wildgroei aan koffertjes, want in een vrijwilligersorganisatie moeten die dingen simpel en niet te duur zijn. En niet te groot, want ze moesten een plekje krijgen in de tent. Zo waren er dienstbodekoffertjes-van–voor-veertig, afgedankte diplomatenkoffertjes en later zelfs modern uitstralende aluminium koffers. Maar het mooiste waren de zelfgemaakte koffertjes van hout, voorzien van een zwaar hengsel en een hangslot, helemaal in de stijl van de NTKC.
Hoe actiever het afdelingsbestuur zich met de kampmeester bemoeide, hoe meer het koffertje ging uitpuilen. Dit vooral tot wanhoop van de onervaren incidentele kampmeester die daarin een weg moest vinden en soms door de bomen het bos niet meer zag. Tot een afdelingsbestuurslid of meer ervaren kampmeester de zaak resoluut op orde bracht en bepaalde documenten een beter plekje kregen in het toiletgebouw of in de afvalbak verdwenen.
Inmiddels zijn alle clubterreinen voorzien van een standaard koffer. De kampmeester, ervaren of minder ervaren, blijft voor veel kampeerders het enige werkelijke contact met de NTKC als vereniging.
Welbeschouwd is deze vrijwilliger daarmee de achilleshiel van de NTKC. Als alles goed gaat zijn er geen problemen. Gaat er iets mis in de communicatie dan wordt de NTKC als zodanig daarop soms verwijtend aangesproken. De kampkoffer is al jarenlang het stoffelijke en inspirerende symbool van de kampmeestersfunctie en een stille getuige van een stukje enerverende clubgeschiedenis.
Jan Das
Log in met je NTKC account om de reacties te lezen, en zelf een reactie achter te laten.
« Nivonweekend Lage Vuursche - Update bereikbaarheid Ugchelen »