Al in 1914, in de eerste jaargang van De Tent, zoals ons clubblad toen nog heette, kwam toenmalig redactielid S.A. Cramer met het idee. Geïnspireerd door het vrolijk vlagvertoon bij zeil- en roeiwedstrijden opperde hij om bij ‘verzamelkampen’ niet alleen een NTKC-wimpel, maar ook een persoonlijke vlag op elke tent te laten wapperen. Dat zag er feestelijk uit én was handig in het sociaal verkeer: zo herkende je gemakkelijk de tent van kennissen. In Engeland hadden kampeerders destijds de gewoonte om een naambordje bij hun tent te zetten, vertelt Jan Das (historisch archief NTKC); de huisvlag was daarop een creatieve variant.
Zo’n zelf te maken vlag moest 24 x 28 cm zijn, met schuin in de linkerbovenhoek het NTKC-logo en rechtsonder een persoonlijk beeldmerk, alles in de twee kleuren van het provinciewapen van de eigenaar. Cramer publiceerde er een serie pictogrammen bij die als beeldmerk konden dienen, maar je kon ook zelf een logo bedenken. Als je je ontwerp liet registreren, werd dat in het clubblad vermeld en mocht niemand anders meer diezelfde afbeelding in dezelfde kleurcombinatie gebruiken.
Quo Vadis
In het clubarchief en in oude Buitensporen zijn zo’n 400 verschillende vermeldingen van huisvlaggen te vinden. In de jaren ’20 beleefde het fenomeen met ruim 150 registraties zijn hoogtepunt.
Het eigendomsteken hangt meestal samen met een zelfbedachte tentnaam, een beetje zoals wapenschild en wapenspreuk in een familiewapen. De Friese en kennelijk roodharige Coen de Waal bijvoorbeeld registreerde in 1921 als tentnaam Goudvos. Het beeldmerk op zijn vlag was een vossekop, en als betekenis gaf hij op: ‘in Friesland wordt iemand met rood haar vaak goudvos genoemd’. E. Jessurun, met een tent genaamd Quo Vadis, registreerde in 1939 een vlag met een vraagteken. Betekenis: ‘een trekkend kampeerder weet dikwijls niet waar hij des avonds zijn tent zal opslaan, als hij des morgens vertrekt’.
Tot in de jaren ’50 verschenen in het clubblad regelmatig stimulerende oproepen om een huisvlag te maken en te laten registreren. Echt een ‘werkje voor de wintermaanden', en tijdens georganiseerde kampen bleek steeds weer ‘van welk nut een huisvlag kan zijn’. Ook werd de tip gegeven om je beeldmerk niet op de vlag te naaien, maar met behulp van een sjabloon te verven, anders werd de vlag te zwaar om goed te kunnen wapperen. Lijsten met geregistreerde huisvlaggen werden aanvankelijk gepubliceerd in gidsjes met kampeerplaatsen, een handzaam boekje dat je meenam als je ging kamperen. Daarin kon je ter plekke opzoeken van wie een tent was en wat diens huisvlag betekende. Een lijst van bekende huisvlaggen en een in te zenden registratieformulier verscheen ook in het Handboek NTKC van 1948, waarna een kleine hausse aan nieuwe registraties volgde.
Kwakkie
Is er in de keuze van beeldmerken voor huisvlaggen door de jaren heen een lijn te ontdekken? Nou en of. Een flinke categorie verwijst naar de naam van de eigenaar. Een ton (kuip) voor de familie Kuiper, een bijenkorf (‘bieënkorf’) voor de heer en mevrouw De Bie. De heer Douglas koos in 1929 ‘Douglasden’ als tentnaam en beeldmerk, waarbij ‘den’ niet alleen conifeer betekent, maar ook ‘een leger van wilde dieren’. Op cryptische wijze beeldt de vlag dus uit dat de tent de ligplaats is van de familie Douglas. Ook de gezinssamenstelling, het beroep, een hobby of een persoonlijke eigenschap ligt vaak aan het beeldmerk ten grondslag. Een klaverblad betekende bijvoorbeeld: ‘met z’n vieren’ (H.J. Jordan, 1920). Niek en Hans van Bezooijen (resp. 1.90 en 1.50 m lang) maakten in 1962 een huisvlag met ‘1½ cent’ als beeldmerk. ‘Hé, anderhalve cent!’, werd er namelijk in Rotterdam en Den Haag geroepen als een stelletje flink in lengte verschilde.
Een andere, aanzienlijke groep huisvlaggen verbeeldt het genieten van de natuur. Piet van der Have registreerde in 1949 een vlag met een kikker (tentnaam: Kwakkie), want die ‘voelt zich buiten altijd lekker, zowel bij regen als bij zonneschijn’. En een vlag met een jachthoorn verwijst niet alleen naar de naam De Jager, maar betekent ook: ‘zoals het signaal met de hoorn vroeger de jagers het veld in riep, zo roept de tent de natuur in’ (1952).
Voor WO II kozen verschillende NTKC’ers mythologische symbolen van ‘het natuurleven der oude Germanen’ voor hun huisvlag: een ‘alfenrad’ als symbool voor de zon, een geitenkop als symbool voor (tentnaam) ‘Walhalla’, de hamer van Thor met tentnaam Asgard. Omdat deze Noordse mythologie ook populair was bij de nazi’s, werd die associatie na de oorlog voor de meeste mensen een stuk minder aantrekkelijk.
De koning te rijk
Een ander gebied waarin de eigentijdse geschiedenis doorsijpelt in de vooroorlogse huisvlaggentraditie is het gebruik van woorden en begrippen uit het Maleis, de omgangstaal van toenmalig Nederlands-Indië. J.C. van Oostveen registreerde een vlag met de tekst ‘Roemah Kapas’, Maleis voor een katoenen woning. En J.A. van Hasselt had een vlag met een vleermuis, kamprèt in het Maleis. Dat klinkt als ‘kamp-pret’ en dat werd dan ook de naam van zijn tent.
Katoenen woning, kamppret: beide zeggen iets over (tent)kamperen. Daarmee maken ze deel uit van de grootste categorie beeldmerken, namelijk degene met kamperen als onderwerp. Soms gaat dat om een aan kamperen verbonden herinnering. De brem op de vlag van de familie Hoegen (1933) bijvoorbeeld, die verwijst naar de bremstruik op het oude deel van terrein Huizen waar Cor Hoegen zijn echtgenote Truss had leren kennen.
Maar vaker dan over een specifieke herinnering zeggen huisvlaggen iets positiefs over kamperen in het algemeen. Een magneet als beeldmerk gaf ‘de aantrekkelijkheid van het kampeeren’ weer (C.A. Jansen, 1922). Jac. Berbée registreerde in 1950 een hoofdletter U met kasteeltorens als uiteindes (tentnaam Utopia): ‘symbool van de geïdealiseerde samenleving, die we vooral als kampeerders kunnen benaderen’. Een slak (‘neemt steeds zijn huis mee’) blijkt door de jaren heen een populair symbool, net als een paddenstoel (‘evenals de paddestoelen komen wij plotseling ergens op’). Diverse trekvogels, een sprinkhaan, een komeet, een vlieger, een loopkever en een rendier worden ingezet om aan te geven dat de tent vooral bij trektochten dienst doet. Een ‘anti-loop’ (1923), een raderdiertje (1941): ‘de tent wordt niet te voet doch alleen voor rijwieltoerisme gebruikt’.
Ook wordt de tent wel vergeleken met een comfortabel huis: Cosy Cot, ’t Herbergske, een Batakhuis.
Een bijzondere subcategorie vormen de vlaggen die de tent met een burcht, een kasteel of een paleis associëren. W.C.J. de Koning (jaren ’30) noemde zijn of haar tent met een toespeling op zijn naam ‘Het Paleis’ en voerde een vlag met een kroon. J. Bardet (1950) koos als beeldmerk het heraldisch teken voor burg, want ‘'My tent is my castle', bovendien kastelenhobby eigenaar’.
Zo gaven kampeerders als trotse kasteelheren hun huisvlag met een knipoog de allure van een vorstelijk familiewapen.
Ekster
Nog steeds wordt er wel eens een huisvlag gemaakt, maar niet iedereen houdt zich in kleur en afmeting meer aan de officiële richtlijnen. Sinds eind jaren ’60 kun je je vlag ook niet meer laten registreren. Annie den Exter bijvoorbeeld was rond 1980 één van meerdere zwerfgroepers die een ongeregistreerde huisvlag maakte. Voor haar en haar man René koos zij als beeldmerk een ekster, en iedereen begrijpt waarom.
Dat de huisvlaggencultuur in de jaren ’60 min of meer doodbloedde, heeft vast te maken met de individualisering sinds die tijd, mede door de grote toename van het aantal leden. Om de verdwijnende groepscultuur toch te bevorderen, stimuleerde het bestuur dat je direct bij aankomst op een clubterrein kennismaakte met je linker- en rechterburen en ook bekenden ging begroeten. Ook het feit dat buitensportzaken in de tweede helft van de twintigste eeuw hun nieuwe tenten van aansprekende tentnamen voorzagen, kan een rol spelen. Mensen bedachten geen eigen tentnamen meer en de aanleiding om een bijbehorende huisvlag te verzinnen, viel dus weg. Ten slotte lenen de nieuwe boogtenten zich er praktisch gezien veel minder toe om vlaggetjes te laten wapperen dan de oudere stokstenten.
Het weerhoudt Albert en Mieke Hillenius er niet van om vol trots hun familievlag uit 1950 aan de caravan te blijven bevestigen. Ze hebben zelfs een replica gemaakt, zodat ze het originele exemplaar niet verder hoeven te verslijten. En voor Niek en Hans Bezooijen, die inmiddels niet meer kamperen, vertegenwoordigt hun vlag uit 1962 zulke dierbare herinneringen dat ze hem in huis hebben opgehangen. Voor sommige NTKC’ers drukken huisvlaggen nog altijd het plezier en de rijkdom van kamperen uit.
Marleen Blokhuis (met dank aan Jan Das), 2019
Bijschriften, van boven naar beneden:
- Vlag van Arnaud Postma, 2016
- Handboek NTKC, 1922
- Ontwerp C. de Waal, Goudvos, 1921
- Vlag 'Anderhalve cent', Niek en Hans Bezooijen, 1962
- Registratie 'Kwakkie', Piet van der Have, 1949
- Registratie 'Tampat Senang, E. Etty, 1949
- Registratie 'De Anti-loop', M.H. Warners,1923
- Ontwerp 'Lijnenburg', J. Boomsma, 1924
- Vlag van René † en Annie den Exter, ca. 1980
- Ontwerp 'Altijd in beweging' (tentnaam Ilfum), de heer en mevrouw Carl Denig, 1922
- Ontwerp 'Krekel', G.J. Vree, 1933
- Tent met vlag, J.F. Roest, 'Zwervende meeuw', 1939
- Registratie 'Utopia', Jac. Berbée, 1950
- Registratie 'De Distel', W. Hillenius, 1950
Log in met je NTKC account om de reacties te lezen, en zelf een reactie achter te laten.
« 'De hunkering van de zonneflikkerende sneeuw' - 'Heen en weer: van pontjes en rivieren' KFT 2020 »